|
Afbeelding boven: Japanse oester
Afbeelding onder: Amerikaanse zwaardschede |
Japanse oesters en Amerikaanse
zwaardschedes zijn voorbeelden van schelpen die ten koste van andere
organismen op enkele decennia tijd zijn uitgegroeid tot de meest
dominante weekdieren van onze kust, terwijl uit Amerika afkomstige
brakwatermossels de filtersystemen voor koelwatertoevoer in grote
bedrijven langs de Schelde dreigen te blokkeren.
Het probleem is niet nieuw. De analyse van hoeveel uitheemse soorten
in welk tempo onze kustwateren hebben gekoloniseerd, is dat wel.
Hieruit blijkt o.a. dat het tempo waaraan nieuwe soorten zich
vestigen, sinds 1990 verdrievoudigd is t.o.v. de periode 1970-1990.
Reeds in de 16de-17de eeuw vond de Strandgaper (Mya arenaria), een
schelp uit N-Amerika, zijn weg naar Europa om zich hier in grote
getale in estuaria en beschutte kustgebieden te vestigen. Nog vóór
1970 kregen nog eens 23 uitheemse zee- en brakwatersoorten (of zo’n
25% van het totaal aantal nieuwe soorten vandaag) hier voet aan wal.
Na 1970 ging het - door een gestage groei in de wereldscheepvaart en
de aquacultuur - alleen maar sneller. Van de 90 momenteel
geregistreerde uitheemse soorten spannen schaaldieren (21 soorten) de
kroon, gevolgd door macro- en microalgen (18), schelpen en slakken
(15) en ringwormen (8). Bijna de helft van alle soorten is afkomstig
uit de Stille Oceaan, een vierde uit N-Amerika.
Nieuwe zeedieren en planten komen hier veelal terecht als
verschepeling op de romp of in de ballastwatertanks van schepen of met
levende transporten van te kweken exotische soorten. De Internationale
Maritieme Organisatie (IMO) schat dat jaarlijks 3-10 miljard ton
ballastwater wereldwijd wordt vervoerd. Dit ballastwater dient om niet
of slechts gedeeltelijk geladen schepen hun manoeuvreerbaarheid te
doen behouden, en wordt in speciaal daarvoor voorziene tanks
binnengepompt bij vertrek. Eens ter plaatse verliest dit ballastwater
zijn functie en wordt het geloosd, met inbegrip van de eventueel
meegereisde organismen. De IMO schat dat dagelijks 3000 plant- en
diersoorten zo de wereld rondreizen. Hebben ze het naar hun zin in de
nieuwe omgeving en slagen ze erin zich voort te planten, dan is er
meestal geen weg terug. Als ze dan ook nog schadelijk blijken te zijn
voor hun nieuwe leefomgeving of voor de lokale economie, kan het
handenvol geld kosten om de schade zo veel mogelijk te beperken. Dat
ondervonden Canada en de Verenigde Staten aan de lijve na de
introductie van de Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) in de Grote
Meren. Deze Europese zoetwatermossel begroeide en blokkeerde in geen
tijd sluizen, inlaatpijpen en schepen. De bestrijding vergde reeds
meer dan 1 miljard dollar sinds 1989. Analoge problemen deden zich
voor met de introductie van de Amerikaanse kamkwal Mnemiopsis leidyi
in de Zwarte-, Azov- en Kaspische Zee in de zeventiger jaren. Dit
vraatzuchtig kwalletje deed de volledige visserij op ansjovis
ineenstorten met een gigantisch economisch, sociaal en ecologisch
verlies als gevolg.
Ook in de zuidelijke bocht van de Noordzee gaat de vestiging van
nieuwe soorten niet zonder slag of stoot. Met name in havens en op
kunstmatige substraten kunnen niet-inheemse soorten tot 20% uitmaken
van de totale biodiversiteit.
-
Een sprekend voorbeeld is de Japanse oester (Crassostrea gigas), bij
consumenten beter bekend als de ‘creuse’ of holle oester. Deze
lekkernij werd begin de jaren 1960 geïmporteerd in NW-Europa, om de
tanende kweek van de lokale ‘platte’ oester te compenseren. Mede door
het warmer wordende klimaat heeft deze nieuwkomer zich intussen wijd
verbreid in ondiepe Europese kustgebieden en groeit nu massaal in
havens en op strandhoofden. In de Oosterschelde en de Waddenzee gaat
de Japanse oester in rechtstreekse competitie voor voedsel en ruimte
met de mossel en andere ecologisch waardevolle schelpdieren.
-
De Chinese wolhandkrab (Eriocheir sinensis) vestigde zich bij ons
reeds in de jaren ‘1930, vermoedelijk als larven meegekomen met
ballastwater. Het is een zoetwaterkrab die naar zee trekt om er haar
eitjes te leggen, en het vooral goed doet in riviermondingen. Daar
waar de soort talrijk aanwezig is, kan ze door haar graafwerken schade
toebrengen aan dijkconstructies.
-
Van recenter datum is de komst van de Amerikaanse zwaardschede (Ensis
directus). Deze ‘messen’ werden in 1979 voor het eerst in Duitsland
aangetroffen om zich van daaruit o.a. zuidwaarts te verspreiden over
grote delen van NW-Europa. Tegenwoordig zijn deze langwerpige schelpen
alomtegenwoordig aan onze kust en lijken ze verwante soorten weg te
drukken.
-
Economische schade is er dan weer ten gevolge van de introductie van
de uit Amerika afkomstige brakwatermossels Mytilopsis leucophaeata en
Rangia cuneata. Men vermoedt dat de eerstgenoemde soort Europa
bereikte als aangroei op scheepsboegen. Vandaag de dag is ze een plaag
in koelwatersystemen langs de Schelde, waar ze warmtewisselaars en
leidingen volledig kan overwoekeren en verstoppen.
-
De potentiële risico’s en de economische of ecologische schade
verbonden aan introducties van niet-inheemse dieren en planten, zijn
niet min. En eens gevestigd is de klok veelal niet terug te draaien.
Daarom wordt in de schoot van de Internationale Maritieme Organisatie
gewerkt aan een beleid dat wereldwijd ongewild transport van zeedieren
en –planten via ballastwater probeert te verhinderen.
Perscontact: Jan Seys VLIZ (www.vliz.be;
info@vliz.be; 0478/37 64 13; 059/34 21 30) |