Bron: Vlaams Instituut voor de Zee
20-12-2006

Belgische kustwateren tellen 90 vreemde dier- en plantensoorten

Klimaatverandering zeer zichtbaar
aan de kust van de Noordzee


Uit een analyse van het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) blijkt dat zich in Belgische kustwateren niet minder dan 90 niet-inheemse dieren of planten hebben gevestigd. Hoewel dit naar schatting slechts 3-5% is van het totaal aantal waargenomen soorten aan onze kust, is hun invloed niet gering. Ook de snelheid waarmee exotische soorten de inheemse fauna en flora vervoegt lijkt te zijn toegenomen.
 



Afbeelding boven: Japanse oester
Afbeelding onder: Amerikaanse zwaardschede

Japanse oesters en Amerikaanse zwaardschedes zijn voorbeelden van schelpen die ten koste van andere organismen op enkele decennia tijd zijn uitgegroeid tot de meest dominante weekdieren van onze kust, terwijl uit Amerika afkomstige brakwatermossels de filtersystemen voor koelwatertoevoer in grote bedrijven langs de Schelde dreigen te blokkeren.

Het probleem is niet nieuw. De analyse van hoeveel uitheemse soorten in welk tempo onze kustwateren hebben gekoloniseerd, is dat wel. Hieruit blijkt o.a. dat het tempo waaraan nieuwe soorten zich vestigen, sinds 1990 verdrievoudigd is t.o.v. de periode 1970-1990. Reeds in de 16de-17de eeuw vond de Strandgaper (Mya arenaria), een schelp uit N-Amerika, zijn weg naar Europa om zich hier in grote getale in estuaria en beschutte kustgebieden te vestigen. Nog vóór 1970 kregen nog eens 23 uitheemse zee- en brakwatersoorten (of zo’n 25% van het totaal aantal nieuwe soorten vandaag) hier voet aan wal. Na 1970 ging het - door een gestage groei in de wereldscheepvaart en de aquacultuur - alleen maar sneller. Van de 90 momenteel geregistreerde uitheemse soorten spannen schaaldieren (21 soorten) de kroon, gevolgd door macro- en microalgen (18), schelpen en slakken (15) en ringwormen (8). Bijna de helft van alle soorten is afkomstig uit de Stille Oceaan, een vierde uit N-Amerika.

Nieuwe zeedieren en planten komen hier veelal terecht als verschepeling op de romp of in de ballastwatertanks van schepen of met levende transporten van te kweken exotische soorten. De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) schat dat jaarlijks 3-10 miljard ton ballastwater wereldwijd wordt vervoerd. Dit ballastwater dient om niet of slechts gedeeltelijk geladen schepen hun manoeuvreerbaarheid te doen behouden, en wordt in speciaal daarvoor voorziene tanks binnengepompt bij vertrek. Eens ter plaatse verliest dit ballastwater zijn functie en wordt het geloosd, met inbegrip van de eventueel meegereisde organismen. De IMO schat dat dagelijks 3000 plant- en diersoorten zo de wereld rondreizen. Hebben ze het naar hun zin in de nieuwe omgeving en slagen ze erin zich voort te planten, dan is er meestal geen weg terug. Als ze dan ook nog schadelijk blijken te zijn voor hun nieuwe leefomgeving of voor de lokale economie, kan het handenvol geld kosten om de schade zo veel mogelijk te beperken. Dat ondervonden Canada en de Verenigde Staten aan de lijve na de introductie van de Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) in de Grote Meren. Deze Europese zoetwatermossel begroeide en blokkeerde in geen tijd sluizen, inlaatpijpen en schepen. De bestrijding vergde reeds meer dan 1 miljard dollar sinds 1989. Analoge problemen deden zich voor met de introductie van de Amerikaanse kamkwal Mnemiopsis leidyi in de Zwarte-, Azov- en Kaspische Zee in de zeventiger jaren. Dit vraatzuchtig kwalletje deed de volledige visserij op ansjovis ineenstorten met een gigantisch economisch, sociaal en ecologisch verlies als gevolg.

Ook in de zuidelijke bocht van de Noordzee gaat de vestiging van nieuwe soorten niet zonder slag of stoot. Met name in havens en op kunstmatige substraten kunnen niet-inheemse soorten tot 20% uitmaken van de totale biodiversiteit.

  • Een sprekend voorbeeld is de Japanse oester (Crassostrea gigas), bij consumenten beter bekend als de ‘creuse’ of holle oester. Deze lekkernij werd begin de jaren 1960 geïmporteerd in NW-Europa, om de tanende kweek van de lokale ‘platte’ oester te compenseren. Mede door het warmer wordende klimaat heeft deze nieuwkomer zich intussen wijd verbreid in ondiepe Europese kustgebieden en groeit nu massaal in havens en op strandhoofden. In de Oosterschelde en de Waddenzee gaat de Japanse oester in rechtstreekse competitie voor voedsel en ruimte met de mossel en andere ecologisch waardevolle schelpdieren.

  • De Chinese wolhandkrab (Eriocheir sinensis) vestigde zich bij ons reeds in de jaren ‘1930, vermoedelijk als larven meegekomen met ballastwater. Het is een zoetwaterkrab die naar zee trekt om er haar eitjes te leggen, en het vooral goed doet in riviermondingen. Daar waar de soort talrijk aanwezig is, kan ze door haar graafwerken schade toebrengen aan dijkconstructies.

  • Van recenter datum is de komst van de Amerikaanse zwaardschede (Ensis directus). Deze ‘messen’ werden in 1979 voor het eerst in Duitsland aangetroffen om zich van daaruit o.a. zuidwaarts te verspreiden over grote delen van NW-Europa. Tegenwoordig zijn deze langwerpige schelpen alomtegenwoordig aan onze kust en lijken ze verwante soorten weg te drukken.

  • Economische schade is er dan weer ten gevolge van de introductie van de uit Amerika afkomstige brakwatermossels Mytilopsis leucophaeata en Rangia cuneata. Men vermoedt dat de eerstgenoemde soort Europa bereikte als aangroei op scheepsboegen. Vandaag de dag is ze een plaag in koelwatersystemen langs de Schelde, waar ze warmtewisselaars en leidingen volledig kan overwoekeren en verstoppen.

  • De potentiële risico’s en de economische of ecologische schade verbonden aan introducties van niet-inheemse dieren en planten, zijn niet min. En eens gevestigd is de klok veelal niet terug te draaien. Daarom wordt in de schoot van de Internationale Maritieme Organisatie gewerkt aan een beleid dat wereldwijd ongewild transport van zeedieren en –planten via ballastwater probeert te verhinderen.

Perscontact: Jan Seys
VLIZ (www.vliz.be; info@vliz.be; 0478/37 64 13; 059/34 21 30)