Hoog op een opbergkast in de werkkamer van Hans
Oerlemans prijken twee paar helgele bergschoenen. In een hoek:
skilatten en -stokken. Expeditiemateriaal, zegt de Utrechtse
hoogleraar meteorologie, de wetenschap van weer en wind'. Ik onderzoek
gletsjers. Op de Morteratschgletsjer in Zwitserland kom ik al tien
jaar. Die gletsjer heeftvoor mij een therapeutische waarde. Een weekje
weg van de bureaucratische rompslomp is weldadig. Onderweg in de trein
kan ik heerlijk lezen en schrijven. En waden door de sneeuw is een
feest.
Oerlemans - in 2001 winnaar van een Spinozapremie - is expert op het
gebied van de wisselwerking tussen ijskappen en gletsjers, en het
klimaat. Met zijn elegante wiskundige modellen van dynamische
ijsmassa's, maar ook met zijn onderzoek naar het (vroegere) klimaat en
het gedrag van de oceanen, loopt hij internationaal voorop. Hij was de
eerste die het belang inzag van het meten van het microklimaat op
gletsjers, en de daad bij het woord voegde door op strategische
plekken automatische weerstations te plaatsen. Zoals op de
Morteratschgletsjer in Zwitserland.
Geen glacioloog kan om Oerlemans heen. Zijn handelsmerk: een kritische
benadering, de problemen efficiënt aanpakken en papierwinkels
vermijden. Het liefst doet hij in zijn eentje origineel onderzoek -
vaak is Oerlemans in publicaties enige auteur. Alles in combinatie met
zijn directeursfunctie bij het IMAU, het instituut voor marien en
atmosferischonderzoek van de Universiteit Utrecht, gevestigd in de
Uithof.
Drie of vier keer per jaar gaat Oerlemans naar zijn
Morteratschgletsjer.Zoals de meeste gletsjers ter wereld is deze aan
het wegsmelten. Stapten treinreizigers in 1880 van station Morteratsch
zo op het ijs, inmiddels heeft de ijstong zich twee kilometer
teruggetrokken en is het een halfuurtje lopen. Ons weerstation op de
Morteratschgletsjer staat vrij dichtbij de voet, zegt Oerlemans. Het
meet temperatuur, vocht, straling,wind, afsmelting en sneeuwval en
slaat de gegevens op in een geheugenkaart. Alles automatisch, dankzij
moderne batterijen desnoods een jaar lang. Eerst gebruikten we voor de
dataopslag magneetband. Maar iets mechanisch op een gletsjer, met mist
en vocht en condens, is een ramp. Gelukkig zijn er nu chips.
Op de Morteratschgletsjer staat het weerstation beneden. 's Zomers
loopt Oerlemans naar de gletsjertong. Hij bindt zijn stijgijzers
onder, klautert op het ijs en klimt in een uurtje naar het station. De
gletsjer is daar honderd meter dik. Door de gletsjerspleten hoor je
het smeltwater ruisen. 's Winters groeien over die spleten
sneeuwbruggen en moet je oppassen dat je daar niet doorheen zakt. Ik
ken de gletsjer goed, ik weet wat ik doe. Droom
Hans Oerlemans (1950) groeide op in Brabant. Mijn vader komt uit een
boerenfamilie en mijn moeder uit een schippersfamilie, zegt hij.
Aardrijkskunde was op de middelbare school mijn favoriete vak. Dan heb
ik het wel over fysische geografie, niet over land- en volkenkunde. Ik
hield ook van wiskunde en natuurkunde, vanwege de aanpak, de methode,
de wijze van abstraheren. Maar ik kwam graag buiten en waterbouw was
mijn droom - we gingen op vakantie altijd naar Vrouwenpolder en daar
begonnen ze aan de eerste dam van de Deltawerken, in het Veerse Gat.
Tot vlak voor mijn eindexamen wilde ik waterbouwkundig ingenieur
worden. Toen is mijn natuurkundedocent naar mijn ouders gestapt. Daar
is die jongen veel te theoretisch voor', was de boodschap. Natuurkunde
ligt hem veel beter.' Dus werd het natuurkunde in Utrecht. Zo ging
dat.
Die natuurkundestudie viel Oerlemans aanvankelijk ontzettend tegen. Je
kreeg direct relativiteitstheorie. Dat was om de bokken van de schapen
te scheiden - een beproefde tactiek. Bij mijn eerste college dacht ik:
wat doe ik hier, ik snap er niets van. Later zie je dat andere
studenten er net zoveel moeite mee hebben, dat het een kwestie van
wennen is. Toen begon ik het vak alsnog leuk te vinden. Maar het
grofstoffelijke van de fysica van de vaste aarde sprak me veel meer
aan dan esotherische theorieën over elementaire deeltjes. Wiskunde is
wel heel belangrijk, daar heb je in de geofysica meer aan dan aan
quantumtheorie of quarks.
Na zijn afstuderen in 1976 (cum laude in de meteorologie, met óók een
afstudeerscriptie voor fysische oceanografie) wilde Oerlemans de
wetenschap in. Dat zit in mijn aard, ik doe de dingen graag op mijn
eigen manier. Omdat ik niet uit een intellectueel milieu kom heb van
jongs af aan geleerd mijn eigen weg te zoeken, precies de eigenschap
die je als onderzoeker het hardst nodig hebt. Niet alleen langs
gebaande paden gaan, dingen van de andere kant benaderen - het is door
mijn opvoeding sterk gestimuleerd en nog altijd pluk ik daar de
vruchten van.
Bij gebrek aan een universitaire onderzoeksgroep in de meteorologie
ging Oerlemans aan de slag bij het KNMI in De Bilt. Daar ontstond zijn
interesse in ijs. In 1980 promoveerde hij (weer cum laude) op een
model dat de ijstijden verklaarde. Ik ben begonnen met simpele
klimaatmodellen. Daar speelde ik wat mee. Als ik bijvoorbeeld de
zonneconstante, een maat voorde stralingskracht van de zon, met zes
procent liet zakken, leidde het relatief hoge reflecterend vermogen
van gletsjers (albedo) tot een runaway icehouse of sneeuwbal aarde':
een totale bedekking van de planeet doorsneeuw en ijs. Mateloos
interessant. IJskappen waren in die modellen witte pannenkoeken die
niks deden. Dat kon beter. Dus ben ik in die simpele
klimaatmodelletjes ijskappen gaan inbouwen. Ik ben toen met een
ijstijdentheorie gekomen die het inzakken en weer opveren van de bodem
onder invloed van het gewicht van de ijskappen verdisconteert. In 1980
is deze theorie gepubliceerd in Nature en hij staat nog steeds op de
kaart.
Na zijn promotie keerde Oerlemans terug naar de universiteit. Toen hij
daar zijn op het KNMI gemaakte modellen op de ijskappen van Groenland
en Antarctica wilde toepassen, bijvoorbeeld om hun bijdrage aan de
zeespiegelrijzing uit te rekenen, merkte hij al snel dat er een gebrek
bestond aan fundamentele gegevens over het lokale microklimaat. Dat
werkt als een filter voor het grootschalige klimaatsignaal. Wat
betekent het voor een gletsjeroppervlak als het één graad warmer
wordt? Smelt er dan een meter af, tien centimeter, of een paar
millimeter? Dat is decentrale vraag. Dan kom je er niet met
ijsmechanica van glaciologen. En ook niet met het tellen van hoeveel
gletsjers in een jaar korter of langer worden en dat correleren aan de
temperatuur in Wenen, wat geografen in die tijd deden - echt
primitief. In 1986 heb ik gezegd: dit moet rigoureus anders, we gaan
meteorologie doen op gletsjers.
Tien jaar had Oerlemans zuiver theoretisch gewerkt en ineens had hij
zijn handen vol aan weerbarstige weerstations. Eerst experimenteerden
we alleen 's zomers. Dan zetten we vijf weerstations op een gletsjer,
op diverse hoogtes, en gingen we om de paar dagen langs om te kijken
of alles nog werkte. We willen natuurlijk wetmatigheden met universele
geldigheden dus staan onze stations op de meest uiteenlopende
plaatsen. Het microklimaat in de Alpen verschilt hemelsbreed met dat
in Groenland of Antarctica. Wind
Iedere gletsjer heeft wind: de lucht vlak boven het
oppervlak koelt af en omdat koude lucht zwaarder is dan warme, stroomt
hij de helling af. Dat heeft natuurlijk effect op de
warmteuitwisseling van die gletsjers, zegt Oerlemans. Dankzij onze
weerstations hebben we ontdekt dat gletsjers ineen zeeklimaat, zoals
in Alaska en Nieuw-Zeeland, vijf keer gevoeliger zijn voor
temperatuurverandering dan gletsjers in een droog gebied als
Noord-Canada. Die grotere gevoeligheid geldt ook voor gletsjers met
een kleine helling. Tegelijk weten we nog steeds niet of de ijskappen
van Groenland en Antarctica in volume toe- of afnemen. De Antarctische
ijskap reageert nu nóg op de overgang van laatste ijstijd naar het
huidige interglaciaal, ruim tienduizend jaar geleden. Er is geen
evenwicht, ook niet in de diepe oceaan. Mijn stokpaardje: we hebben de
diagnose van het huidige systeem nog altijd niet op orde.
In 1990 en 1996 was Oerlemans voor het IPCC (Intergovernmental Panel
on Climate Change) hoofdauteur van grootschalige studies naar de
bijdrage van gletsjers aan de mondiale zeespiegelrijzing. Inmiddels
heeft hij zijn activiteiten voor dit klimaatbureau van de Verenigde
Naties gestaakt. Ik ben vooral wetenschapper. De discussie is zwaar
verpolitiekt. Bij het eerste IPCC-rapport van 1990 had je een workshop
van wetenschappers en natwee dagen hard werken was het af. Nu loopt
het via national delegates die auteurs eerst moeten nomineren, er moet
draagvlak zijn en het aantalmeetings is enorm toegenomen. Niettemin
geloof is dat er nog altijd behoorlijk integer gewerkt wordt, kritiek
dat de uitkomst bij voorbaat alvast staat wijs ik af. Wel is rond
klimaat een enorm circus ontstaan. Climate policy is business. Daar
heb ik geen affiniteit mee. Al die impact-studies. Dat CO2probleem is
er en ik ben ervan overtuigd dat het opaarde warmer wordt, globaal en
waarschijnlijk een beetje meer in de poolgebieden. Maar voorspellen
dat in 2050 het veranderde klimaat grote migrantenstromen op gang zal
brengen, is niet realistisch. Daartoe schiet onze kennis eenvoudig
tekort. Werken aan de fundamenten van het vak en minder speculatief te
werk gaan, dàt is nodig.
De Spinozapremie van 2001 - anderhalf miljoen euro, te besteden aan
wetenschappelijk onderzoek naar keuze - betekende voor Oerlemans vijf
à zes jaar onafhankelijkheid. Dat heeft zijn keerzijde. Vóór 2001 heb
ik bij NWO, de Europese Unie en een enkele andere subsidieverstrekker
circa25 onderzoeksvoorstellen ingediend. Die hebben het op één na
gehaald. Sindsdien heb ik met mijn voorstellen aanmerkelijk minder
succes. Kennelijk denkt iedereen dat je rijk bent.
Maar Oerlemans laat zich niet kisten. Ook zonder externe steun kan ik
onderzoek doen. Dan heb ik het niet over het numeriek doorrekenen
vaneen model - nuttig, prima voor promovendi. Een intuïtieve
benadering, de klassieke problemen van de andere kant tackelen, niet
stapje voor stapje werken maar een heel nieuwe ingang zoeken - dat is
mijn stijl. Wetenschap mag ook mooi zijn. Een paar jaar geleden had ik
een leuk analytisch model van de reactie van een ijskap op
klimaatsverandering. Je kon het bijna met de hand uitrekenen. Zegt de
reviewer: In deze tijd van onbeperkte rekenkracht van computers heeft
het geen zin om dit eenvoudige analytische model te ontwikkelen'.
Modellen die alleen op supercomputers zijn te draaien zijn
technologie. Het liefst stel ik vragen aan de hand van eenvoudige
modelletjes die de kern raken.
Hobby
Als voorbeeld van die aanpak noemt Oerlemans zijn
artikel in Science van 29 april 2005, over de geschiedenis van 169
gletsjers - rond 1850 begonnen vrijwel overal ter wereld gletsjers
zich terug te trekken. Ik heb in 1990 een simpel gletsjermodel gemaakt
dat aan een paar gegevensgenoeg heeft. In 2005 heb ik daarin ook
reactietijden van gletsjers, vaak enkele tientallen jaren, gestopt.
Daarmee kan ik al die gletsjers karakteriseren. Ik spring in het gat
tussen beschrijvende en numerieke modellen, met als resultaat een mooi
artikel met klimaatreconstructies sinds 1600. Dat systematisch opmeten
van al die gletsjers aan de hand van oude foto's en tekeningen is een
hobby. Zoeken in al die archieven kost zeeën van tijd, het is geen
sexy onderzoek. Twee keer heb ik bij NWO subsidie aangevraagd om hier
een promovendus aan te zetten. Twee keer afgewezen. Terwijl de
belangstelling bij klimaatwetenschappers voor dat Science-artikel
enorm was, het verdubbelt je citatie-index.
Zijn we nu getuige van een ingrijpende, door de mens ontketende
verandering van ons klimaat? Of gaat het om natuurlijke schommelingen
die lokaal fors kunnen uitpakken? Oerlemans zou het niet weten.
Gaandeweg is hij in de ban geraakt van een veel grotere tijdschaal:
het klimaat van de afgelopen zeventig miljoen jaar. Het door de mens
veroorzaakte broeikaseffect is een rimpeltje op een gestage afkoeling.
Het opstoken van fossiele brandstoffen zal ons klimaat enkele eeuwen
wat opwarmen, maar dat zal de trend van toenemende koude niet keren.
Het opstoken van fossiele brandstoffen zal die koudetrend niet keren.
Er is geen evenwicht, het zuidpoolijs reageert nu nóg op het einde van
de laatste ijstijd. |