Zwaartekracht op zee

Bron: 6 december 2008 - Karel Knip

De vergeten negentiende-eeuwse kennis over het zwaartekrachteffect van landijs op het zeeniveau is ineens weer helemaal actueel.

"Ik denk dat het onmogelijk is om te voorspellen hoe hoog de zeespiegel over honderd jaar staat”, zegt Bert Vermeersen.
“Er zijn te veel processen werkzaam die we niet kennen. Het is sowieso onzin om over de stijging van de zeespiegel te spreken. Op sommige plaatsen op aarde daalt de zeespiegel met wel 10 millimeter per jaar.” Hij zegt het in zijn werkkamer, met uitzicht op de kleine Delftse kernreactor, en hij zei het een week eerder op een geologencongres in het Amsterdamse Tropeninstituut. Daar bracht zijn lezing geologen en andersdenkenden tot verbazing en enthousiasme.

L.L.A. Vermeersen, universitair hoofddocent aan de afdeling aardobservatie en ruimtesystemen (DEOS) van de Delftse faculteit luchtvaarten ruimtevaarttechniek, beoefent zendingsarbeid.

Als hij tijd heeft, spijkert hij geologen, oceanografen en klimatologen bij over de onontkoombare consequenties van klassieke fysische wetmatigheden.

Zijn boodschap is dat het voor het toekomstig niveau van de zeespiegel niet alleen uitmaakt hoeveel landijs er netto verloren gaat, maar vooral ook wáár. Het verlies van ijs op Groenland is voor Nederland veel minder gevaarlijk dan het verlies van dezelfde hoeveelheid ijs op Antarctica.

Sterker nog: als morgen al het gletsjerijs van bijvoorbeeld IJsland als water de zee inloopt zal de zeespiegel voor de Hollandse kust juist dalen.

ZELFGRAVITATIE

Afbeelding: University of Texas
In het duits/Amerikaanse GRACE experiment wordt de afstand tussen twee in tandem vliegende satellieten gebruikt als maat voor de variaties in het aardse zwaartekrachtveld.

Dat zit hem in de verrassend zware gevolgen van zelfgravitatie. Zware, kilometers dikke ijskappen als die van Groenland en Antarctica hebben een grote invloed op het lokale zwaartekrachtsveld. Zolang ze intact zijn trekken ze, geheel conform de gravitatiewet van Newton, zeewater naar zich toe. Als het ijs gaat smelten zal weliswaar het gemiddelde zeeniveau (de eustatische zeespiegel) stijgen maar regionaal (tot 2.000 km ver) zal de zeespiegel dalen.

Het sterkst in de directe nabijheid van de verdwijnende ijskap. Van de weeromstuit moet het zeeniveau op heel grote afstand van het smelten bovengemiddeld stijgen. Het is een ijzeren wetmatigheid die al in de negentiende eeuw werd onderkend. Maar de kennis is verloren gegaan.

Het zelfgravitatie-effect is herontdekt in 1976 (zie gekleurde kader onderaan: Proefschrift van een poolreiziger) maar het inzicht blijkt dertig jaar later nog steeds niet diep in de klimaatgemeenschap doorgedrongen. Het laatste wetenschappelijke rapport van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) deed de zaak in 2007 af in één alinea. Meer aandacht is er traditioneel voor de lokale gevolgen van ‘postglaciale opheffing’ (postglacial rebound). Het is de aanduiding voor het ‘terugveren’ van de aardkorst nadat daarvan de zware ijslast uit de laatste ijstijd is verdwenen. Scandinavië komt nog steeds omhoog, Noren, Zweden en Finnen zien de zeespiegel voor hun kust gestaag dalen. In een soort waterbedreactie daarop daalt overigens de aardkorst van West-Nederland, ook nog eens versterkt door de druk van 120 meter postglaciaal smeltwater op de Noordzeebodem. Beide effecten samen brengen Nederland aan het kantelen.

De Nederlandse veiligheid hangt natuurlijk alleen af van de relatieve stijging van de zeespiegel ten opzichte van de kust.

Vermeersen studeerde theoretische sterrenkunde en promoveerde in 1993 aan de faculteit voor aardwetenschappen in Utrecht op de invloed van tektonische processen op de aardrotatie. Na verblijf in Italië en Duitsland kwam hij in 1999 naar de TU Delft. Vermeersen: “In 2006 raakte ik betrokken bij het organiseren van de Unescoworkshop ‘Understanding Sea-Level Rise and Variability ’. Die workshop heeft een document opgeleverd dat ik belangrijker vind dan het hoofdstuk over de zeespiegel in het IPCC-rapport.

Maar er is geen enkele media-aandacht geweest voor de workshop, terwijl de pers uitdrukkelijk was uitgenodigd. Niemand heeft het opgepikt.”

Afbeelding: NASA
Met behulp van radarhoogtemeters in de Topex/Poseidon- en de Jasonsatelliet, kon de zeespiegelstijging tussen 1993 en 2008 worden berekend.

COLLOQUIUM
“Twee jaar geleden ontmoette ik onderzoekers van het KNMI die op een congres een poster presenteerden over het stijgen van de zeespiegel. Waar is de zelfgravitatie, heb ik gevraagd.

Ze wisten niet wat ik bedoelde. Vorig jaar heb ik een colloquium gegeven in De Bilt, inmiddels zijn hun zeespiegelberekeningen flink aangepast.”

Het KNMI coördineerde voor de Deltacommissie het onderzoek naar de in 2100 en 2200 te verwachten maximale zeespiegelstijging. In dat verband hebben een stuk of twaalf internationale onderzoekers per e-mail samengewerkt.

Voor de mathematische uitwerking van de zelfgravitatie en de postglaciale opheffing is de Duitse wetenschapper Hans-Peter Plag in het team opgenomen.

“Het ongelukkige is”, zegt Vermeersen, “dat Plag met zijn uitkomsten tamelijk geďsoleerd staat. Hij vindt veel extremere effecten dan de Canadees Jerry Mitrovica met wie ik geregeld samenwerk. Plag vindt voor de Nederlandse kust een enorme versterking van de gemiddelde zeespiegelstijging door ijsverlies op de zuidpool, maar hij denkt dat ijsverlies op Groenland hier het zeeniveau juist sterk zal doen dalen. We snappen niet helemaal hoe hij aan zijn resultaten komt.We hebben voorgesteld om onze methodes te gaan vergelijken, maar het is er nog almaar niet van gekomen.”

Het KNMI heeft de eenmaal aangetrokken Plag waarschijnlijk niet voor het hoofd willen stoten.

Anderzijds kon de gezaghebbende Mitrovica niet genegeerd worden. Zo is het gekomen dat in de bekritiseerde zeespiegelstudie van de Deltacommissie twee gravitatieberekeningen als gelijkwaardig naast elkaar zijn gepresenteerd.

Het was puur geluk dat de gecombineerde effecten van ijsverlies voor de Nederlandse kust ongeveer op hetzelfde uitkwamen. Vermeersen: “Maar dat geldt alleen voor het thans aangenomen ijsverlies op Antarctica en Groenland, waarover weinig met zekerheid bekend is.

Je ontsnapt niet aan een keuze tussen Mitrovica en Plag.

Het is niet eenvoudig om de effecten van ijsverlies op de zeespiegel in detail te berekenen, die postglaciale opheffing verandert het zwaartekrachtsveld immers ook. Zeker zo problematisch is dat in de reactie van de aardmantel zowel een onmiddellijk werkende (‘e l a s t i s ch e ’) component als een trage, tijdsafhankelijke (‘visceuze’) component voorkomt.

Per e-mail laat Hans-Peter Plag vanuit Reno in Nevada weten te vermoeden dat de verschillen tussen zijn berekeningen en die van Mitrovica en Vermeersen waarschijnlijk komen van een verschil in waardering tussen die twee componenten.

SATELLIETEN Vermeersen heeft veel vertrouwen in zijn eigen model, maar geeft toe dat ook hij geen absolute zekerheid heeft. Gelukkig nemen de kansen op toetsing en verbetering van de modellen snel toe. Sinds 1993 zijn er satellieten in gebruik die met radar de hoogte van het zeeoppervlak ten opzichte van het massamiddelpunt van de aarde meten. De Topex/Poseidon en de Jason hebben in de eerste plaats aangetoond dat het oceaanoppervlak een heel bobbelig geheel is met bergen en dalen, maar ook en vooral: dat er geen sprake is van een uniforme zeespiegelstijging.

Op veel plaatsen daalt de zeespiegel, op andere stijgt hij. Uit het mondiaal verschil tussen stijging en daling berekende men een gemiddelde zeespiegelstijging tussen 1993 en 2008 van ongeveer 3mmper jaar. Of dat wezenlijk sneller is dan de 2 mm/jaar die met klassieke getijmeters is berekend valt nog te bezien. Het satellietonderzoek heeft pijnlijk duidelijk gemaakt dat de mondiale zeespiegelstijging in feite niet met getijmeters is te bepalen, zelfs niet als je die uniform over de kusten verdeelt.

Vermeersen: “Hoogtemetingen alléén kunnen natuurlijk niet uitmaken of de zee stijgt doordat er ijs smelt of doordat continenten rijzen of dalen. Daarom is het zo fantastisch dat er naast de GPS-metingen van verticale bodembewegingen ook een satellietentandem is dat tegelijk zwaartekrachtmetingen doet.” In het Duits/ Amerikaanse GRACE-experiment vliegen sinds 2002 twee satellieten op 500 kilometer hoogte en op 220 km afstand achter elkaar in een polaire baan. De variaties in zwaartekracht die ze tegenkomen uiten zich in veranderingen in de onderlinge afstand en die worden met microgolven nauwgezet gemeten. Als alles goed gaat komt er volgend jaar de Europese GOCE-satelliet bij die de metingen verder aanvult. Het zal niet lang meer duren of er is zekerheid over het nu nog veronderstelde ijsverlies op Antarctica en Groenland.

HET PROEFSCHRIFT VAN EEN POOLREIZIGER

Het was de Amerikaanse fysicus Robert Simpson Woodward die als eerste de effecten van zelfgravitatie voor het verlies van ijs wiskundig uitwerkte (Annals of Mathematics, oktober 1886). Zijn werk is in 1976 herontdekt door de Amerikaanse geofysici William Farrell en James Clark. In het meinummer (1976) van Geology gaf Clark alvast een toegankelijke samenvatting van het doorwrochte artikel dat later dat jaar zou verschijnen.

Farrell en Clark zochten een verklaring voor de snelheid waarmee, en de mate waarin, Groenland na de laatste ijstijd oprees uit de zee. Snelheid en hoogte worden afgeleid uit de hoge ligging van historische stranden waarvan de leeftijd wordt bepaald met C14-datering aan schelpen.

Groenland steeg wel anderhalf keer zo veel als zijn omgeving (zoals Baffin Island) die toch ook met veel ijs bedekt was geweest.

Op grond daarvan is wel aangenomen dat aardkorst en buitenste aardmantel beneden Groenland van afwijkende samenstelling zouden zijn.

Clark laat in Geology aan de hand van een eenvoudig rekenvoorbeeld (een puntvormig gedachte ijsmassa die wegsmelt boven een stijve, dus niet elastische aarde) zien dat alleen al het zelfgravitatie-effect de zeespiegel rond Groenland met zo’n 30 meter kan hebben doen dalen. Wordt dit in aanmerking genomen, dan valt het gedrag van Groenland gewoon binnen de marges van zijn omgeving.

De simpele formule van Clark beschrijft de verandering van de zeespiegel als functie van de boogafstand tussen het centrum van ijsverlies en een willekeurige andere plaats. In de directe omgeving van het ijsverlies daalt de zeespiegel sterk. Op ongeveer 20 graden afstand heeft ijsverlies geen effect op het zeeniveau, daarbuiten leidt het tot een stijging die op 60 graden afstand overeenkomt met de gemiddelde stijging en daar verderop bovenuit komt.

Op 180 graden afstand is hij maximaal. Nederland heeft dus meer te vrezen van Antarctica dan van Groenland.

Bert Vermeersen in Delft: “Ik kende de stukken van Woodward uit 1886 en 1888.

Begin dit jaar hield ik een lezing voor de Deutsche Forschungsgemeinschaft waarin ik ze noemde. Na afloop zei de Duitse hoogleraar Reinhard Dietrich me dat hij meende te weten dat in Europa nóg iemand geweest was die het effect van zelfgravitatie had becijferd. Het bleek de geofysicus en poolreiziger Erich von Drygalski.

Hij behandelt het expliciet in zijn proefschrift Die Geoiddeformationen der Eiszeit waarop hij in 1887 promoveerde. Toen was hij 23.” De dissertatie staat integraal op internet.

“Je zou zeggen dat er contact moet zijn geweest tussen Woodward en Drygalski. Vast staat dat de kennis in die jaren ook gebruikt werd binnen het vakgebied. Op internet vind je ook een enorm rapport uit 1896 van Warren Upham over The glacial lake Agassizwaarin de zelfgravitatie genoemd wordt. Maar vreemd genoeg is de kennis daarna weer verloren gegaan. De meeste geologen die ik ontmoet, kennen het effect niet of geloven dat het alleen theoretische betekenis heeft.”