Snelle klimaatveranderingen blijken in het niet zo verre geologische verleden van de aarde frequent te zijn opgetreden. Aanzienlijke veranderingen deden zich binnen een periode van tien jaar voor, blijkt uit een analyse door Poolse onderzoekers van de afzettingen in het Gonció-meer in Polen. Die afzettingen werden onderzocht op stuifmeel, het voorkomen van stabiele isotopen, de mineralogische samenstellingen de chemische karakteristieken.
De afzettingen in het meer bestaan uit dunne laagjes, die dankzij het daarin bewaard gebleven organische materiaal te dateren zijn met koolstof-14. Die dateringen maakten het mogelijk om, aan de hand van de karakteristieken van de afzettingen, de ontwikkelingen van het klimaat te reconstrueren met een oplossend vermogen van 1-4 jaar. De onderzoekers beperkten zich bij hun onderzoek tot het niveau van de sedimenten rondom 9550 v. Chr., toen, aan het einde van de laatste ijstijd, binnen enkele tientallen jaren een aanzienlijke temperatuurstijging optrad,
Hoe die temperatuurstijging precies verliep, of dat geleidelijk of in schoksgewijze stappen geschiedde, en of ook bijvoorbeeld andere klimaatfactoren (zoals regenval) op soortgelijke wijze veranderden, was tot op heden niet goed bekend. Het nu uitgevoerde onderzoek geeft voor Centraal-Europa de eerste gedetailleerde gegevens.
Het blijkt dat er, voorafgaand aan de periode van temperatuurstijging, een fase bestond waarin 's winters de neerslag toenam, terwijl die 's zomers juist afnam. Dit duurde ongeveer 30 jaar (9600-9570 v. Chr.). In totaal nam de neerslag af, waardoor zowel de waterspiegel in het meer als de grondwaterspiegel in de directe omgeving daalde. Omstreeks 9570 v. Chr. werd het klimaat even veel natter maar direct daarna juist droger, gelijktijdig met het begin van een temperatuurstijging (9570-9550 v. Chr.). In deze fase viel vooral 's winters weinig neerslag. De toename van de temperatuur betrof vooral de winters. Op deze fase volgde een tweede, (9550-9510 v. Chr.) waarin ook de zomers warmer werden. Zowel de zomers als de winters werden plotseling veel natter; daardoor kwam een eind aan de daling van de waterspiegel in het meer en van de grondwaterspiegel. Gedurende de daarop volgende 70 jaar (9510-9440 v.Chr.) was het veel droger en zakte de waterspiegel van het meer (evenals waarschijnlijk de grondwaterspiegel) opnieuw. Opvallend is dat er in deze periode een zeer grote bioproductiviteit in het meer optrad.
Deze ontwikkeling geeft aan dat binnen niet meer dan 160 jaar aanzienlijke veranderingen in het klimaat optraden; het meest opvallende, benadrukken de onderzoekers, is echter dat de veranderingen van het ene naar het andere klimaattype steeds zo snel, altijd binnen 10 jaar, hun beslag kregen. Ze tekenen daarbij aan dat in de huidige klimaatmodellen zelden of nooit wordt uitgegaan van processen die het klimaat op zo korte termijn zo drastisch kunnen veranderen, en dat de modellen daarom moeten worden aangepast aan wat het geologisch verleden als kennelijk normale
veranderingstermijnen te zien geeft.
A.J. VAN LOON in NRC Handelsblad van 27 april 2003 naar aanleiding van een artikel in Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology van 15 april 2003.
|