Er zijn nieuwe aanwijzingen dat er grote
veranderingen optreden in de oceaanstromingen in het noordelijk deel
van de Atlantische Oceaan. In de online-editie van Science (16 april)
maken Sirpa Häkkinen (NASA) en Peter Rhines (University of Washington)
aannemelijk dat de waterverplaatsing in de enorme circulaire stroming
ten zuiden van Groenland tussen 1992 en 2002 met 20 procent is
afgenomen.
Zij leiden dat af uit de door de Frans-Amerikaanse
Topex/Poseidon satelliet gesignaleerde stijging van het zeeniveau in
het centrum van deze trage draaikolk. De waarneming wordt gesteund
door een beperkt aantal hydrografische metingen ter plekke. Ook een
korte serie zeehoogtemetingen van twee andere satellieten (Seasat en
Geosat) in de jaren tachtig sluit aan bij de trend. De meetreeks is
nog te kort om er vergaande conclusies aan te verbinden, maar de
onderzoekers merken op dat de trend overeenstemt met hetgeen als
broeikaseffect is voorspeld.
Onderwerp van studie is de `subpolar gyre', de trage draaikolk (met
een diameter van vele honderden kilometers) die ten zuiden van
Groenland langzaam tegen de klok in draait (cyclonaal). Hij is aan de
zuidflank via de bekende Golfstroom gekoppeld aan de subtropische gyre
die juist met de klok meedraait (anti-cyclonaal). De aarde kent een
achttal van zulke gyres. Ze worden in beweging gehouden door wind,
zoutgehalte- en zeeniveau-verschillen en maken deel uit van een
complex stromingspatroon (de thermohaliene circulatie) dat zich
uitstrekt tot aan de bodem van de oceanen. Door afkoeling en
toegenomen zoutgehalte zakt bij IJsland veel oceaanwater naar de
diepte.
De Topex/Poseidon-satelliet is ontworpen voor hoogtemetingen aan het
oceaanoppervlak. Hij kwam in 1992 in een baan op 1.300 km hoogte en
meet de gemiddelde hoogte van het zeeoppervlak met een nauwkeurigheid
van ongeveer 4 cm. De metingen zijn te corrigeren voor de
afwisselingen van getijden en verstorende meteorologische effecten.
De
cyclonale gyre ten zuiden van Groenland draait om een relatief
laagliggende watermassa, de anticyclonale gyre verderop om een hoog
liggend centrum. Er is een methode ontwikkeld om de sterkte van
zeestromingen te berekenen uit de gesignaleerde zeeniveauverschillen
ter plekke, zoals windsnelheden kunnen worden berekend uit
luchtdrukverschillen. Omdat het centrum van de gyre bij Groenland
minder diep is geworden moet ook de stroming zijn afgenomen. Deze
conclusie wordt bevestigd door directe meting van de stroomsnelheid
met behulp van boeien en dergelijke.
Het is nog niet helder wat de oorzaak is van de veranderingen. Er zijn
geen sterke aanwijzingen dat een veranderd windklimaat de aanstichter
is. Eerder zou de verminderde afzinking van oceaanwater bij IJsland de
verklaring kunnen zijn.
Afbeelding NRC Handelsblad 17-04-2004: De zeestromingen in de Atlantische Oceaan zijn
voor hun voortbestaan gedeeltelijk afhankelijk van het gemak waarmee
zeewater bij IJsland naar de diepte kan wegzakken. Plaatselijke
opwarming kan dit proces verstoren.
Karel Knip - NRC Handelsblad
|
In onderstaande tekst vindt u de inleiding
alsmede de conclusie van het genoemde onderzoek welk in Science
van 16 april 2004 is verschenen. Het volledige artikel is (tegen
betaling) bij Science verkrijgbaar. |
Decline of Subpolar North Atlantic Circulation During
the 1990s
S. Häkkinen1* and P.B. Rhines2
1NASA Goddard Space Flight Center, Code 971, Greenbelt, MD 20771, USA.
2University of Washington, Box 357940, Seattle,
WA 98195, USA.
INLEIDING
Observations of sea surface height reveal that dramatic changes have
occurred over the past decade in the mid-tohigh-latitude North
Atlantic Ocean. TOPEX/Poseidon altimeter data show that subpolar sea
surface height increased during the 1990s and the geostrophic velocity
derived from altimeter data exhibits declining subpolar gyre
circulation. Combining the data from earlier satellites, we find that
subpolar circulation may have been weaker in the late 1990s than in
the late 1970s and 1980s. Direct current-meter observations in the
boundary current of the Labrador Sea support the weakening circulation
trend of the 1990s and, together with hydrographic data show that the
mid-to-late 1990s decline extends deep in the water column. Analysis
of the local surface forcing suggests that the 1990s buoyancy forcing
has a dynamic effect consistent with altimetric and hydrographic
observations: a weak thermohaline forcing allows the decay of the
domed structure of subpolar isopycnals and weakening of circulation.
CONCLUSIE
Conclusions. Altimetric geostrophic
circulation observations and supporting deep-sea current meter
observations suggest significant changes over the last two decades,
with increasing sea surface height and weakening subpolar gyre
circulation in the 1990s. By comparing the dynamic consequences of
three mechanisms, buoyancy forcing and barotropic and baroclinic
response to local wind stress curl, we find that the gyre weakening in
the 1990s is not attributable to local wind stress changes associated
with NAO. The weakening-gyre-scenario of the 1990s parallels the
warming in the central subpolar gyre which is the wellobserved
relaxation of the water column following the intense winter convection
period of 1989-1994. The lack of deep convection is the oceanic
response to the local buoyancy forcing which has mimicked low- AO heat
fluxes even though the index itself has reversed itself twice during
the 1990s. Because we lack SSH data prior to 1978, we cannotdetermine
whether the 1990s slowing gyre is a part of a decadal cycle, or the
beginning of a longer term trend. Since Labrador Sea processes are
intimately linked to the meridional overturning circulation, involving
both intermediate-depth and deep waters, these observations of rapid
climatic changes over one decade may merit some concern for the future
state of the MOC. Continuation of the altimeter missions will allow us
to follow the evolution of this subpolar signal and its influence on
the North Atlantic. Field observations of the subsurface oceanic
circulation, hydrography and ice cover (28) will be of great
importance in establishing the origin of these climate shifts.
|